foto cruquius gebouw buiten
foto robert gisolf

Inleiding

Zonder dijken en bemaling zou meer dan de helft van het huidige Nederland overstroomd worden, hier met elke vloed, daar alleen in het natte seizoen, elders altijd. De strijd om het behoud van het land bepaalt het aanzien ervan. Hij liet overal merktekens na. In de driehoek tussen Amsterdam, Haarlem en Leiden ligt de 18000 hectare grote Haarlemmermeerpolder. Deze polder markeert een buitengewone stap in de omvang van droogleggingen. Na eeuwen voorbereiding werd hier een waterplas van ongekende afmetingen in drie jaar (1849-1852) drooggelegd en in landbouwgrond veranderd. Dat karwei werd uitgevoerd door drie reusachtige stoomgemalen. Stoom was al eerder voor bemaling gebruikt, maar alleen op veel kleinere schaal.

De vroege geschiedenis van de polderbemaling

De oudste polders werden gevormd door het opwerpen van een dijk om een stuk buitendijkse grond, met een sluisje om bij eb het water te lozen. Bij het inklinken van de polderbodem werd kunstmatige bemaling nodig. Hiermee bleek ook betere peilbeheersing te verkrijgen.
Met het voortschrijden der techniek werd het droogmaken van meren mogelijk. Een uitgebreid stelsel voor peilbeheersing kwam tot stand. Polders loosden op rivieren of de zee via een of meer tussenstappen, de boezems. Een grote bergboezem betekende, dat men langer de tijd had om op lozingsmogelijkheden te wachten, en polderbesturen hadden dus graag een grote verhouding tussen boezem- en polderoppervlak.
Een man met een hoosvat kon per dag een 45 m3 water een meter opvoeren, dat is een vermogen van ongeveer 0,02 pk. Dieren om molens aan te drijven waren er niet genoeg, en in de lage landen was geen waterkracht beschikbaar. Er waren dus weinig mogelijkheden voor kunstbemaling, totdat in het begin van de I5e eeuw de windmolen met scheprad opkwam. De grootste opvoerhoogte van een scheprad is 1-2 m. Aan het begin van de 17e eeuw ontstond de molengang met meer schepraderen in een rij en grotere opvoerhoogte. Kort daarna verscheen de vijzelmolen met 4-5 m in één stap.
In 1787 werd bij Rotterdam een eerste stoompomp van Boulton & Watt gebouwd voor polderbemaling. Die werkte, maar in het algemeen sloeg stoombemaling niet erg aan in Nederland. Bemaling vroeg om maximale veiligheid, de nadruk lag op bedrijfszekerheid, en men gaf dus lange tijd de voorkeur aan de vertrouwde windmolen. Men vond stoomkracht minder betrouwbaar, en duurder in investering, brandstof en personeel.

Haarlemmermeer

In de middeleeuwen lagen in de veenlanden tussen Amsterdam, Haarlem en Leiden vele meren. Door afkalving van hun oevers en door ontvening vloeiden een aantal meren samen. Zo ontstond het Haarlemmermeer. Op ‘t eind van de 16e eeuw werd deze steeds groeiende binnenzee een bedreiging. Maar het Haarlemmermeer was ook nuttig voor de naburige steden. Er was scheepvaart en visserij, en men kon er afval lozen. In de 17e en 18e eeuw werden ruim tweehonderd plannen voor gedeeltelijke of volledige droogmaking geopperd. Door belangentegenstellingen, verbrokkeld bestuur en hoge kosten kwam er niets van. In de loop der jaren moest echter steeds meer geld besteed worden aan het maken en onderhouden van oeverversterkingen. Die boden echter geen afdoende oplossing voor de beheersing van zo’n enorme watervlakte.

kaart oude haarlemmermeer
het Haarlemmermeer voor droogmaking, de gestippelde lijnen met jaartallen geven de afmetingen van het meer in de loop der jaren weer, hieruit kunt u opmaken hoe het oude Haarlemmermeer van een middelmatig meer tot een enorme binnenzee uitgroeide

kaart haarlemmermeer polder
de Haarlemmermeerpolder na droogmaling

Stoombemaling

In de 19e eeuw kreeg ons land een centraal bestuur met feitelijke macht en de mogelijkheid tot ondernemingen op nationale schaal. Twee zware stormen in 1836 benadrukten nog eens de voortdurende dreiging van de `waterwolf ´. Koning Willem I benoemde een commissie die voorstellen voor inpoldering van het Haarlemmermeer moest doen. Het rapport wilde de bemaling laten uitvoeren door 79 windmolens met vijzels en schepraderen, aangevuld door drie kleine vijzelstoomgemalen.
De koning was niet tevreden, en liet nader onderzoek instellen naar de mogelijkheden van stoombemaling. Er kwam een tweede commissie, maar onenigheid over de rol van wind en stoom leidde tot een impasse. In 1840 greep de regering opnieuw in. Het uiteindelijk rapport bevatte duidelijke aanbevelingen. Spoedig kwam nu de beslissing af om alleen stoomkracht te gebruiken. Dat was een stoutmoedige stap: stoom was nooit eerder op deze schaal toegepast, en de vroegere, kleinschalige toepassingen hadden maar matig succes gehad. Men was eigenlijk niet bereid tot experimenteren met een zo belangrijke voorziening als polderbemaling. Ook zouden dure kolen ingevoerd moeten worden, tenzij men turf kon stoken (maar proeven daarmee mislukten).
Een bezoek aan Cornwall overtuigde de commissie er van, dat de Cornwall’se stoom-pompmachine betrouwbaar en zuinig was. Daarmee werden relatief kleine hoeveelheden water uit diepe mijnen opgepompt. Om ze geschikt te maken voor polderbemaling, d.w.z. voor het verpompen van veel méér water bij veel kleinere opvoerhoogte, diende het ontwerp nogal aangepast te worden. Verder waren de drie stoomgemalen groter dan ooit eerder gebouwd. Een van de drie, de Leeghwater, werd daarom eerst gebouwd en beproefd om de risico’s te beperken. Dat gaf wel wat vertraging, maar zo kon men het ontwerp van de andere twee, de Lynden en de Cruquius, nog aanpassen.

En later…?

De droogmaking duurde van 1849 tot 1852. Alle drie de gemalen werkten voortdurend op volle capaciteit, echter met enkele onderbrekingen. Daarna hielden ze de polder droog, en waren er lange perioden van stilstand. Met de veranderende eisen van de landbouw werd betere peilbeheersing nodig. Dat leidde tot kortere periodes van intensiever bemalen. De Cruquius kon, zelfs met meer ketels, bij volle opvoerhoogte niet meer dan zeven pompen aan, dus één pomp bleef afgekoppeld.
De andere gemalen, de Leeghwater en de Lynden, werden in de loop der jaren gemoderniseerd, en zij bemalen de polder nog steeds. Na een periode als reservegemaal werd de Cruquius in 1932 overbodig. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs nam het initiatief tot behoud. Zo werd de Cruquius in 1933 een van de eerste monumenten van bedrijf en techniek in Nederland, en zelfs een van de eerste ter wereld. De machine en pompen van de Cruquius zijn nooit veranderd; en het machinegebouw en het ketelhuis evenmin. Na 1932 werden de ketels gesloopt. Overigens staat het gemaal er precies zoals het in 1846-1849 werd gebouwd.

International Landmark

De American Society of Mechanical Engineers (ASME) wees het Cruquius stoomgemaal aan als 33e International Historic Mechanical Engineering Landmark in 1991.
Het ASME Landmarks Programma erkent ons technologisch erfgoed en zet zich in voor de instandhouding van de restanten van historisch belangrijke werken.